home *** CD-ROM | disk | FTP | other *** search
/ De Interactieve IQ Test / De Interactieve IQ Test.iso / data / inleid4.txt < prev    next >
Text File  |  1995-10-14  |  18KB  |  237 lines

  1. Het IQ als maatstaf voor intelligentie
  2.  
  3. Wij moeten ons nu bezighouden met de waarde van de IQ als maatstaf voor 
  4. intelligentie. Hier stuiten wij meteen al op de moeilijkheid dat er in feite geen 
  5. bevredigend criterium bestaat. Onder leken is de overeenstemming over wat 
  6. intelligentie is en of er aanvaardbare aanwijzingen bestaan voor het aanwezig zijn 
  7. ervan, nog kleiner dan onder experts; men kan als argument aanvoeren dat als er een 
  8. werkelijk bevredigend criterium zou bestaan, intelligentietesten waarschijnlijk 
  9. helemaal overbodig zouden zijn! Wij moeten echter in het algemeen wel aannemen dat 
  10. zeer intelligente mensen onder gelijke omstandigheden als anderen beter zullen 
  11. slagen waar het intellectuele taken betreft, dat wil zeggen taken die inhouden het 
  12. leren van onderling verband houdende nieuwe feiten en grondbegrippen, het toepassen 
  13. van zulke nieuwe feiten en grondbegrippen op nieuwe situaties, het ontdekken van 
  14. relaties tussen bestaande feiten, en andere dergelijke taken. Ten dele - maar zeker 
  15. niet helemaal - trachten scholen en universiteiten leerlingen en studenten in kennis 
  16. te brengen met gebieden van wetenschap die erom vragen zulke vermogens te gebruiken, 
  17. en het succes van de student wordt gedeeltelijk gemeten door examens. Natuurlijk 
  18. moet men zich realiseren dat vele andere factoren dan intellectuele bekwaamheid het 
  19. succes van een examen mede bepalen en wij moeten niet verwachten dat er een volmaakt 
  20. verband bestaat tussen succes op school en aan de universiteit, en IQ; niettemin 
  21. zouden wij, als er helemaal geen verband gevonden zou worden, bijzonder argwanend 
  22. moeten zijn wat de waarde van onze testen betreft.
  23. De resultaten van een groot aantal zorgvuldig opgezette onderzoekingen steunen de 
  24. conclusie dat wanneer intelligentietesten juist zijn samengesteld, in praktijk 
  25. gebracht en ge∩nterpreteerd, zij aanzienlijk overeenstemming vertonen met het succes 
  26. van het kind op school, of de adolescent op de universiteit. Studenten die met de 
  27. hoogste onderscheiding slaagden, hadden op het tijdstip dat hun studie aanving 
  28. meestal een IQ van ongeveer tien punten hoger dan andere studenten; studenten die 
  29. slaagden, hadden meestal een IQ dat vijftien punten hoger lag dan studenten die 
  30. helemaal geen graad behaalden. De nauwe relatie die er bestaat tussen IQ en succes 
  31. op de universiteit, is in zekere mate verwonderlijk, gezien het feit dat de totale 
  32. spreiding van begaafdheid van alle studenten zeer beperkt wordt: wegens de strenge 
  33. voorselectie die de universiteiten in bepaalde landen toepassen, worden daar 
  34. nauwelijks mensen toegelaten met een IQ onder 115. Dit betekent dat het verschil in 
  35. IQ tussen de studenten onderling betrekkelijk gering is, waardoor een voorspelling 
  36. moeilijker wordt. Het feit dat onder deze omstandigheden een vrij hoge correlatie 
  37. wordt verkregen, is een goede aanwijzing voor de waarde van de intelligentietesten 
  38. als maatstaf voor begaafdheid. Men vergelijke dit succes met het bijna voortdurend 
  39. falen van traditionele selectiemethoden, zoals het interview. Telkens weer is 
  40. bewezen dat er praktisch geen relatie bestaat tussen de voorspellingen die ervaren 
  41. interviewers maken met betrekking tot kans op succes, zonder de intelligentietesten 
  42. te gebruiken en het werkelijke succes. Klaarblijkelijk slaagt men er met behulp van 
  43. de intelligentietesten in iets essentieels te meten dat niet zichtbaar is, zelfs 
  44. niet voor ervaren interviewers en experts die er jaren over hebben gedaan om hun 
  45. subjectieve oordeel te vervolmaken.
  46.  
  47. Er wordt vaak beweerd dat de mening van de leraar of onderwijzer over een kind meer 
  48. waard is dan examenresultaten, maar als men de correlaties nagaat tussen het oordeel 
  49. van de leraar en de intelligentietesten, blijkt er een tamelijk nauw verband te 
  50. bestaan. Het is interessant om al de gevallen te bestuderen waarin geen 
  51. overeenstemming bestond tussen het oordeel van de leraar en de intelligentietest of 
  52. de intelligentietest en de examenresultaten. Men zal dan ontdekken dat het gebrek 
  53. aan overeenstemming te wijten is aan een van de volgende factoren.
  54. Ten eerste: de opinie van de leraar over de intelligentie van het kind is te zeer 
  55. afhankelijk van speciale geschiktheid en interesse van het kind voor het onderwerp 
  56. waarin de leraar les geeft. Dit kan dikwijls worden aangetoond door de beoordelingen 
  57. van verschillende leraren betreffende een zelfde groep kinderen te vergelijken: 
  58. Pietje wordt hoog aangeslagen door zijn leraar Engels omdat hij van het vak houdt 
  59. en er tamelijk goed in is, maar hij wordt laag aangeslagen door zijn wiskundeleraar 
  60. omdat hij van dit vak niet houdt en er slecht voor werkt; omgekeerd wordt Jantje, 
  61. die een zelfde IQ heeft, door de leraar Engels laag aangeslagen en door de 
  62. wiskundeleraar hoog, omdat hij niet van talen houdt en wel graag met cijfers bezig 
  63. is. De intelligentietest wordt niet be∩nvloed door dergelijke van buitenaf komende 
  64. en irrelevante overwegingen; vaak is aangetoond dat de beoordeling van een zelfde 
  65. groep kinderen door verschillende leraren meer in overeenstemming was met de 
  66. intelligentietest dan onderling. De beste correlaties worden meestal verkregen door 
  67. de resultaten van de intelligentietest te vergelijken met de schattingen van een 
  68. aantal leraren bij wie individuele sympathie en antipathie tot een minimum beperkt 
  69. zijn.
  70. In de tweede plaats: een kind of een student kan zakken voor een examen, niet door 
  71. gebrek aan intelligentie, maar door gebrek aan doorzettingsvermogen. Het vraagt uit 
  72. de aard der zaak een zekere mate van vlijt en aandacht om een onderwerp onder de 
  73. knie te krijgen en er is geen reden om aan te nemen dat een pienter kind meer vlijt 
  74. en doorzettingsvermogen aan de dag legt dan een wat dommer kind. Gelukkig is het 
  75. mogelijk een karaktertrek als doorzettingsvermogen objectief te meten, zoals ik 
  76. uiteengezet heb in het boek `Sense and Nonsense in Psychology' (`Zin en onzin in de 
  77. psychologie'), en de resultaten wijzen uit dat het duidelijk een belangrijke factor 
  78. is bij en onafhankelijk van intelligentie. Men brengt vaak als kritiek op de 
  79. intelligentietesten naar voren dat ze weinig aandacht schenken aan zulke belangrijke 
  80. dingen als karakter en persoonlijkheid, en doorzettingsvermogen wordt vaak een van 
  81. de eigenschappen genoemd die het succes bepalen. Toch is die tegenwerping niet op 
  82. haar plaats. Men heeft ook geen bezwaren tegen de thermometer omdat hij alleen maar 
  83. de temperatuur van de patiδnt aangeeft en niet zijn lengte en gewicht; men moet zich 
  84. realiseren dat een wetenschappelijk meetinstrument bruikbaar en waardevol is 
  85. voorzover het slechts ΘΘn eigenschap meet. De intelligentietest meet de 
  86. intelligentie, en door deze doelgebondenheid is hij niet in staat andere dingen, als 
  87. doorzettingsvermogen, te meten. Als wij iets te weten willen komen over iemands 
  88. doorzettingsvermogen, zijn neiging tot angst en andere karaktertrekken, moeten we 
  89. niet verwachten dat de intelligentietest ons hierover nader kan inlichten. Als een 
  90. IQ gelijktijdig zou worden bepaald door intelligentie, doorzettingsvermogen en 
  91. angst, dan zou het feit dat Jantje een IQ van 90 heeft, te wijten kunnen zijn aan 
  92. het feit dat hij dom is, maar volhardend en niet erg angstig of dat hij erg 
  93. intelligent is, maar angstig en weinig volhardend. Het zou te wijten kunnen zijn aan 
  94. alle mogelijke wisselwerkingen tussen deze elementen; derhalve zou de informatie 
  95. bijna waardeloos zijn als men niet wist hoe Jantje zich manifesteerde in elk van 
  96. deze drie eigenschappen. Willen wij iemands intelligentie, doorzettingsvermogen en 
  97. angst te weten komen, dan hebben wij drie maatstaven nodig en niet ΘΘn. Het is 
  98. onredelijk om kritiek uit te oefenen op de intelligentietest omdat hij ons niets 
  99. vertelt over niet intellectuele eigenschappen.
  100. Ten derde: een derde oorzaak van het verschil tussen IQ-maatstaven en andere 
  101. criteria zou verband kunnen houden met de persoonlijke motivatie. Zoals we een paard 
  102. naar het water kunnen brengen, zo kunnen we een kind naar school sturen, maar wij 
  103. kunnen het paard niet laten drinken en het kind niet laten leren zonder dat zij er 
  104. voor ægemotiveerdÆ zijn. Mensen die kritiek hebben op de intelligentietest, komen 
  105. vaak met het argument dat bijvoorbeeld Winston Churchill een erg slechte leerling 
  106. was op school en als student erg traag in het opnemen van wetenschappelijke kennis; 
  107. men voert als argument aan dat hij dus een erg laag IQ moet hebben gehad en dat zijn 
  108. latere betoon van hoge begaafdheid bewijst dat testen geen waarde hebben. Afgezien 
  109. van de absurditeit van de probleemstelling, namelijk de veronderstelling dat hij een 
  110. slechte test zou hebben gemaakt terwijl hij in feite helemaal niet getest is, wordt 
  111. dit argument al weerlegd doordat het tegelijkertijd veronderstelt dat hij 
  112. gemotiveerd was om te leren. Zijn autobiografie spreekt dit duidelijk tegen, en men 
  113. ziet vaak, in het bijzonder bij zeer intelligente kinderen, dat het doceren op een 
  114. wijze die is afgestemd op het gemiddelde IQ van de klas, deze kinderen zo opstandig 
  115. maakt dat ze liever hun eigen weg gaan en lezen wat hen interesseert, zonder 
  116. aandacht te schenken aan wat ze moeten leren. Onder die omstandigheden behalen zeer 
  117. intelligente kinderen vaak povere resultaten op het examen, om dan later in hun 
  118. leven, wanneer begaafdheid en motivatie samengaan in het streven naar een doel dat 
  119. de moeite waard is, tot hun recht te komen. Dit gebeurt natuurlijk niet altijd, en 
  120. er zijn vele buitengewoon begaafde mensen die er niet in slagen iets met hun 
  121. intelligentie te doen omdat de motivatie ontbreekt.
  122.  
  123. Dit zijn de drie voornaamste oorzaken van het gebrek aan overeenstemming tussen test 
  124. en prestatie en test en beoordeling, maar er zijn natuurlijk talloze redenen waarom 
  125. iemand niet verwerkelijkt wat hij beloofde te kunnen. Uit een aantal gevallen van 
  126. studenten met een zeer hoog IQ die er niet in slaagden een graad te behalen, heb ik 
  127. de volgende als voorbeeld genomen. T.S., IQ 152, zakte herhaaldelijk voor zijn 
  128. examens in de medicijnen. Zijn vader was gestorven juist toen hij tot de 
  129. universiteit werd toegelaten, en hij moest zichzelf, zijn moeder en zijn jongere 
  130. zusje onderhouden door Æs nachts te werken, waardoor hij te weinig tijd en energie 
  131. overhield om zijn veeleisende studie te volbrengen. D.R., met een IQ van 146, werd 
  132. ondanks zijn buitengewone prestaties van school verwijderd, omdat men ontdekte dat 
  133. hij geld stal van zijn medeleerlingen. S.B., IQ 161, kon zijn studie niet voltooien, 
  134. maar ging er vandoor met de vrouw van zijn leraar. Men kan de lijst onbeperkt 
  135. uitbreiden.
  136. Mensen met een laag IQ zijn over het algemeen niet geschikt voor academisch en 
  137. intellectueel werk; dit is in de psychologie haast een onveranderlijke wet. De reden 
  138. is natuurlijk dat intelligentie een eerste vereiste is voor succes, en dat 
  139. doorzettingsvermogen of andere eigenschappen gebrek aan begaafdheid niet kunnen 
  140. vergoeden. Het tegengestelde is echter niet waar. Intelligentie is een vereiste, 
  141. maar is op zichzelf niet voldoende om succes te waarborgen. Studenten met een hoge 
  142. intelligentie kunnen al of niet slagen, afhankelijk van omstandigheden, persoonlijke 
  143. eigenschappen, de mate van gemotiveerdheid en vele andere niet intellectuele 
  144. factoren. Sommige van deze factoren kunnen gemeten worden, zoals 
  145. doorzettingsvermogen; andere kunnen wij niet meten, hetzij omdat wij er nog niet ver 
  146. genoeg voor zijn, hetzij omdat het in principe onmogelijk schijnt. De voorspellingen 
  147. die wij door middel van intelligentietesten kunnen doen, zijn derhalve sterk aan 
  148. grenzen gebonden. Niettemin wordt het wanneer wij ze eenmaal begrijpen, 
  149. gemakkelijker de zeer bepaalde bijdrage die de testen leveren, te appreciδren.
  150. Zijn de beoordeling van de leraar, succes op school en succes op de universiteit de 
  151. enige criteria die kunnen worden aangelegd bij intelligentietesten? Het antwoord op 
  152. deze vraag is een uitgesproken nee, hoewel er naarmate wij ons verwijderen van de 
  153. academische doeleinden, steeds gemakkelijker twijfel ontstaat over de werkelijke 
  154. relevantie van intelligentie voor de respectieve doeleinden! Misschien heeft men het 
  155. meest verbreide gebruik van intelligentietesten gehad in het leger, waar ze 
  156. toegepast worden als selectiemethode. Dit werk begon in de Verenigde Staten 
  157. gedurende de eerste Wereldoorlog, en leidde van het gebruik van individueel 
  158. toegepaste testen van het type Binet direct tot groepstesten zoals in het boek zijn 
  159. gegeven. Het doel van deze testen was in eerste instantie een hulpmiddel te zijn bij 
  160. de selectie van officieren, en om de zwakbegaafden uit te selecteren. 
  161.  
  162. Het succes was zo in het oog springend, zelfs voor de conservatieve militaire geest, 
  163. dat de methode zich verbreidde over de gehele westerse wereld, en tegenwoordig 
  164. algemeen gebruikt wordt voor het selecteren van zeer gevarieerde groepen 
  165. specialisten in het leger. Om de gebruiker een idee te geven van het soort 
  166. resultaten dat werd verkregen, geef ik als figuur 2 en 3 de resultaten van twee zeer 
  167. uitgebreide studies over grote groepen mensen: die betreffende de selectie van 
  168. kandidaten voor de officiersopleiding en de opleiding voor vlieger. Beide studies 
  169. werden gemaakt in de Verenigde Staten tijdens de tweede Wereldoorlog. Voor de 
  170. opleiding tot vlieger werden aan de intelligentietesten nog vaardigheidstesten 
  171. toegevoegd om de testbatterij voor de toekomstige kandidaten zo volledig mogelijk te 
  172. maken.
  173. De figuren spreken voor zichzelf. Van alle mannen die een æquotiδntÆ van 140 of meer 
  174. haalden bij de A.G.C.T. (Army General Classification Test: Algemene 
  175. classificeringstest van het leger), kreeg meer dan 90% een aanstelling; van degenen 
  176. die minder dan 110 haalden, werd minder dan 50% aangesteld. Van de vliegers die 
  177. vallen onder æpilot stanine 9Æ, dat wil zeggen zij die de hoogste æquotiδntenÆ 
  178. haalden, werd slechts 4% uitgeschakeld in de eerste trainingsperiode; van hen die 
  179. vallen onder æpilot stanine 1Æ, dat wil zeggen die de laagste æquotiδntenÆ hadden, 
  180. werd 77% geδlimineerd. Men ziet ook een regelmatige progressie van het ene uiterste 
  181. naar het andere, in die zin dat de kans op falen afneemt naarmate de resultaten 
  182. beter worden.
  183.  
  184. Misschien wordt de gebruiker getroffen door dit duidelijke verband, maar zal bij 
  185. zichzelf afvragen waarom de relatie niet nog nauwer is dan in deze figuren wordt 
  186. aangetoond. De verklaring ligt in de onvolkomenheid van het criterium. Om een zeer 
  187. nauwe correlatie tot stand te brengen tussen test en criterium, moeten zowel de test 
  188. als het criterium bijna perfect zijn. In het geval van deze studies gold als 
  189. criterium enerzijds het slagen in de officiersopleiding, anderzijds het succes bij 
  190. de eerste vliegtraining.
  191. Men kan gemakkelijk aantonen dat deze criteria verre van perfect zijn en dat de kans 
  192. op fouten groot is. Zodoende kan een kandidaat door de ene commissie worden 
  193. aangenomen als officier, maar door de andere worden afgewezen. Op dezelfde wijze kan 
  194. een vlieger bij het ene stel leraren slagen, maar bij een ander niet. Een 
  195. gedetailleerde bespreking van het materiaal zou te technisch worden en van weinig 
  196. nut hier zijn, maar een onpartijdige beschouwing van de feiten doet veronderstellen 
  197. dat de gebrekkige relatie in feite eerder geweten mag worden aan fouten in het 
  198. criterium dan aan fouten in de testen zelf. Ondanks het feit dat zowel officieren 
  199. als vliegers over meer kwaliteiten moeten beschikken dan hoge geestelijke 
  200. capaciteiten, zijn intelligentietesten van groot nut als selectiemechanisme.
  201.  
  202. Als laatste voorbeeld mogen wij wellicht nemen het succes in het dagelijks leven. 
  203. Het is duidelijk dat ook dit wordt bepaald door vele andere hoedanigheden dan 
  204. intelligentie alleen, zoals doorzettingsvermogen, geluk, relaties, brutaliteit en 
  205. dergelijke. Niettemin zou er weer twijfel rijzen aan de waarde van de 
  206. intelligentietesten wanneer zij geen relatie vertoonden met de mate van slagen in de 
  207. wereld. Het bewijs voor het tegendeel is al gedeeltelijk gegeven in de tabel 
  208. `Intelligentiequotiδnt van groepen mensen uit acht verschillende sociale lagen' 
  209. onder het hoofdstukje `De betekenis van het IQ binnen de maatschappij', waar 
  210. aangetoond wordt dat er in de meeste gevallen verband bestaat tussen IQ en sociale 
  211. positie. Andere studies hebben een correlatie gezocht tussen IQ en geld verdienen en 
  212. tonen dit verband ook aan. Er zijn natuurlijk bepaalde beperkingen in deze 
  213. redenering en met betrekking tot de feiten waarop zij steunt. Groepen met een goede 
  214. intelligentie als auteurs, schrijvers en vertalers worden voor hun intelligentie 
  215. door de maatschappij niet beloond op een wijze die daarmee in evenredigheid is. Als 
  216. men een grafiek moest maken van IQ in relatie tot verdiensten, dan zouden deze 
  217. groepen duidelijk naar voren komen als `hoog IQ - lage verdiensten'. Doch deze en 
  218. andere uitzonderingen, zoals bijv. mensen die werkzaam zijn in 26 ziekenhuizen als 
  219. co-assistent, zijn te verklaren uit een oogpunt van historische ontwikkeling en niet 
  220. in tegenspraak tot de algemene waarheid dat maatschappelijk succes voor een 
  221. aanzienlijk deel samengaat met de hoogte van het IQ. Deze relatie is echter bepaald 
  222. minder nauw dan men kan waarnemen op de school, de universiteit en zelfs in het 
  223. leger; derhalve kan men op grond van iemands IQ geen zekere voorspellingen doen 
  224. omtrent zijn succes in de maatschappij. Ook hier is de negatieve voorspelling (laag 
  225. IQ - geen of weinig succes) weer met meer zekerheid te geven dan de positieve (hoog 
  226. IQ - veel succes), hoewel ook dit niet absoluut zeker is. Er is een geval bekend van 
  227. een zwakbegaafde man met een IQ van bijna zeventig, die uit een inrichting ontslagen 
  228. werd door de volhardende toewijding van zijn vrouw en een succesvol zakenman werd; 
  229. hij bezat een groot huis in de stad, een villa aan de kust en verscheidene auto's, 
  230. en zijn kinderen gingen naar de universiteit. In zijn geval speelden goed geluk, een 
  231. extravert temperament en andere karaktereigenschappen een zeer grote rol in zijn 
  232. succes. Maar zijn geval (dat niet uniek is) toont ons de hachelijkheid van 
  233. voorspellingen omtrent het inkomen op basis van een IQ.
  234.  
  235.  
  236.  
  237.